23877 |
mariaoord |
genadeoord:
genadeoord (L216p Oirlo)
|
Een genadeoord van Maria, Mariaoord. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
mɛ̄rt (L216p Oirlo)
|
markt [RND]
III-3-1
|
21852 |
marktkraam |
kraam:
kraom (L216p Oirlo)
|
een tent, een stalletje op de markt waarin de goederen tentoongesteld zijn [kraam, schob] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21711 |
marktplein |
markt:
mert (L216p Oirlo)
|
het plein in een stad of dorp waar markt gehouden wordt [mert, marktveld] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmer (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
marmer [SGV (1914)] || marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
en marmer beeld (L216p Oirlo)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21850 |
mars (wbd) |
marskramer:
marskremmer (L216p Oirlo)
|
de mand die een kramer op zijn rug heeft [mars, hot, holfrits] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24350 |
marter |
hermelijn:
hermelijn (L216p Oirlo),
marter:
marter (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
wezel:
?
wezel (L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u een soort marter, tot 48cm lang, met een staart tot 26cm. Het is een slank roofdier met donkerbruine pels en witte borstvlek die tot de binnenzijde van de voorpoten doorloopt (fluwijn) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)] || marter [SGV (1914)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
mombakkes:
mombakkes (L216p Oirlo),
mommebak:
momenbak (L216p Oirlo),
mommegezicht:
mommegezicht (L216p Oirlo)
|
Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || masker [SGV (1914)]
III-3-2
|
20469 |
masturberen |
(-) aftrekken:
aftrekken (L216p Oirlo),
aftrekken:
aftrekken (L216p Oirlo)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|