34237 |
melk |
melk:
męi̯lk (L216p Oirlo),
męlǝk (L216p Oirlo),
romen:
ruǝmǝ (L216p Oirlo),
rūǝmǝ (L216p Oirlo)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zēi̯ǝn (L216p Oirlo)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbuwər (L216p Oirlo)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
dissel:
dissel (L216p Oirlo)
|
Melkdistel (sochus oleraceus 20 tot 100 cm groot. De bladeren zijn meestal ingesneden en de stengel omvattend, zacht stekelig getand, dofgroen van kleur. De bloemhoofdjes zijn klein, de bloemen zijn lichtgeel. Bloeitijd van juni tot oktober (zijdistel, [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19514 |
melkkannetje |
melkkannetje:
melkkenneke (L216p Oirlo),
romekannetje:
roeëmekenneke (L216p Oirlo)
|
melkkannetje || melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
romekar:
ruǝmǝkar (L216p Oirlo)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
17624 |
melktanden |
melktandjes:
melktendjes (L216p Oirlo)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
melkzij:
mɛlǝkzēi̯ (L216p Oirlo)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33554 |
meloen |
meloen:
meloen (L216p Oirlo)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|
19137 |
menen |
denken:
daenke (L216p Oirlo),
menen:
maene (L216p Oirlo)
|
van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|