20149 |
mens (alg.) |
mens:
ook voor man en vrouw; zowel geringachting als sympathiek medelijden
mins (L216p Oirlo)
|
mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20470 |
menstruatie |
kermis:
de kermes (L216p Oirlo),
regels:
regels (L216p Oirlo),
verandering:
verândering (L216p Oirlo)
|
menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)] || menstruatieperiode
III-2-2
|
20471 |
menstrueren |
de week hebben:
de waek hebbe (L216p Oirlo)
|
menstruatieperiode
III-2-2
|
24212 |
merel |
merling:
merling (L216p Oirlo),
turdus merula
merling (L216p Oirlo)
|
merel [SGV (1914)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo,
L216p Oirlo)
|
[N 10a (1961)]Beenmerg. Hoe noemt men in uw dialect de zachte en vette substantie, die de holte van de beenderen vult ? (Alg. Ned.: merg) [DC 42B (1967)] || merg [SGV (1914)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (L216p Oirlo)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
19756 |
mes |
mes:
mes (L216p Oirlo)
|
mes [SGV (1914)]
III-2-1
|
19789 |
mes om kool te snijden |
kappesmes:
káppesmés (L216p Oirlo),
koolschaaf:
koeëlschaaf (L216p Oirlo),
moesmes:
moesmés (L216p Oirlo),
moesschaaf:
moesschaaf (L216p Oirlo),
schaaf:
schaaf (L216p Oirlo),
snijmes:
sneejmes (L216p Oirlo)
|
groot scherp mes om o.a. kool te snijden || koolmes voor het snijden van kool, inz. witte kool (zuurkool) || koolschaaf || mes om kool te snijden || scherp stevig groot mes, waarmee de kool fijn gesneden wordt
III-2-1
|
19533 |
mes voor pannenkoeken |
schuimspaan:
schüŭmspaon (L216p Oirlo)
|
mes waarmee pannekoeken worden omgedraaid in de pan (struifsteker) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32580 |
mest afsteken |
(mest) afkorten:
áfkǫrtǝ (L216p Oirlo)
|
Om bij het mestuitrijden de dieper gelegen, aangezakte en samengeperste mest in de mestvaalt en vroeger in de potstal beter met de riek te kunnen opnemen, stak, sneed of hakte men deze door met respectievelijk een scherpe spade, een soort zaag, een bijl. De hieronder vermelde termen hebben alle mest tot object. [N 18, 15 + 21d add.; N 11A, 11; monogr.]
I-1
|