25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
morgen:
maerge (L216p Oirlo)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
maergegebed (L216p Oirlo),
mergegebed (L216p Oirlo)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knoeie (L216p Oirlo)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
spijs:
spīs (L216p Oirlo)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
24603 |
mos (alg.) |
mos:
mos (L216p Oirlo)
|
Mos: kleine, sierlijke, groene plantjes die groepsgewijze en in aanzienlijke hoeveelheid bij elkaar groeiend voorkomen (mos, smos, kwacht, kwocht). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossel (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
mossel [SGV (1914)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mosterd (L216p Oirlo),
Dat kumt as maosterd nó dn aet: dat komt als mosterd na de maaltijd Láche as ennen hoond dén maosterd gevraete hit: lachen tegen wil en dank/zuurzoet lachen
maosterd (L216p Oirlo)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
beduil:
peduul (L216p Oirlo),
mot:
mot (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
mot [SGV (1914)] || mot, vlindertje || motvlinder
III-4-2
|
21263 |
motor |
moter:
moətər (L216p Oirlo)
|
motor [RND]
III-3-1
|
21264 |
motorfiets |
stoomfiets:
stuəmfits (L216p Oirlo)
|
motor [RND]
III-3-1
|