20810 |
nootmuskaat |
muskaat:
beschaot (L216p Oirlo),
muskaatnoot:
beschaotnoot (L216p Oirlo),
notemuskaat:
notebeschaot (L216p Oirlo),
notenbeschaot (L216p Oirlo)
|
muskaatnoot || nootmuskaat || nootmuskaat (gemalen)
III-2-3
|
21348 |
nors |
bars:
barsch (L216p Oirlo),
nors:
noarsch (L216p Oirlo),
stom:
stom (L216p Oirlo),
zuur:
zoer (L216p Oirlo)
|
norsch (barsch) [SGV (1914)] || onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21651 |
notariskosten |
opgeld:
ôpgelden (L216p Oirlo)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
knuppelen:
knuppele (L216p Oirlo)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33559 |
notenboom |
notenboom:
noeëtenboeëm (L216p Oirlo)
|
notenboom
I-7
|
33501 |
notendop |
bast:
bast (L216p Oirlo)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
21706 |
notulen |
notulen:
notule (L216p Oirlo)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (L216p Oirlo)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18334 |
nylonkous |
nylon:
nijlons (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18938 |
obstakel |
ongemak:
ôngemak (L216p Oirlo)
|
iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)]
III-1-4
|