19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulf:
Um enne hutpulf huuërt enne mojje rusti‰k
hutpulf(t) (L216p Oirlo),
peluw:
pulling (L216p Oirlo),
pulf:
pøləf (L216p Oirlo)
|
hoofdpeluw || peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
ônder-lip (L216p Oirlo)
|
onderlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18315 |
onderrok |
onderrok:
onderrok (L216p Oirlo),
ônderrok (L216p Oirlo)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21148 |
onderstuk van een rijtuig |
trein:
ps. invuller twijfelt over dit antwoord (er staat een vraagteken achter!).
trein (L216p Oirlo)
|
het onderstuk van een rijtuig [trein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21428 |
onderwijzeres |
juffrouw:
en juf(frouw) (L216p Oirlo)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19873 |
onderzetter |
onderzetter:
underzetter (L216p Oirlo),
treefje:
treefke (L216p Oirlo)
|
onderzetter || onderzettertje
III-2-1
|
21719 |
onderzoek |
onderzoek:
ônderzuuk (L216p Oirlo)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18947 |
ondeugend, stout |
ondeugend:
ôndeugend (L216p Oirlo),
stout:
staolt (L216p Oirlo)
|
stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)] || stout, ondeugend
III-1-4
|
18948 |
ondeugende vrouw |
hoer:
hoer (L216p Oirlo)
|
een vrouw die zich niet aan de zedelijke normen houdt, zich niet volgens deze gedraagt, en zich er niet aan stoort [loeter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
dreeg:
drę̄x (L216p Oirlo)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|