id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19290 | opspelen | opspelen: ôpspeule (Oirlo) | zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
17900 | optillen | heffen: höffe (Oirlo), höffen (Oirlo), opheffen: ophèùfə (Oirlo), oplichten: ôplichte (Oirlo) | (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2 |
20201 | opvoeden, grootbrengen | groottrekken: groeët trekke (Oirlo), optrekken: òptrekke (Oirlo), opvoeden: òpvoeje (Oirlo) | groot brengen (van kinderen) || opvoeden || opvoeden van een kind (soms) III-2-2 |
20207 | opvoeding | opvoeding: òpvoejing (Oirlo) | opvoeding III-2-2 |
29997 | opvulzand | papzand: pap˲zānt (Oirlo [(id)] ) | Zand dat wordt gebruikt voor aanvulling, maar niet voor het metselwerk zelf. Zie voor het woordtype 'letchi' a. Stevens, 'T√∫ngërsë Dïksjënêer', pag. 328, s.v. 'lètsji'. [N 30, 36b; monogr.] II-9 |
19037 | opzettelijk | expres: expres (Oirlo) | expres [SGV (1914)] III-1-4 |
20130 | opzitten | bidden: bidde (Oirlo), opzitten: ôpzitte (Oirlo) | Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1 |
24703 | orchis | koekoekslelie: koekoekslelie (Oirlo) | Orchidee (orchidee, koekoekslelie) [N 92 (1982)] III-4-3 |
25082 | ordenen, rangschikken | opruimen: oprume (Oirlo) | op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
23570 | organist | organist: dən øͅrgənest (Oirlo) | De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3 |