20843 |
peperkorrel |
peperbolletje:
paeperbölleke (L216p Oirlo)
|
peperkorreltje
III-2-3
|
20844 |
pepermunt |
pepermunt:
paepermunt (L216p Oirlo)
|
pepermunt
III-2-3
|
33564 |
perenboom |
perenboom:
paerenboeëm (L216p Oirlo)
|
perenboom
I-7
|
33565 |
perensteel |
perensteeltje:
paerestilleke (L216p Oirlo)
|
perensteeltje
I-7
|
22446 |
periode van de ijsheiligen |
ijsheiligen:
ieshellige (L216p Oirlo)
|
De periode van de ijsheiligen, 11-14 mei; op deze dagen kan het zeer koud zijn. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17911 |
persen |
persen:
parsen (L216p Oirlo)
|
persen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19229 |
persoon met een lastig karakter |
kommerlijke, een -:
Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend
enne kummelike (L216p Oirlo)
|
een lastig moeilijk karakter hebbend [niepoter, nietprut, kummelij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33566 |
perzik |
merketon:
grote veredelde perzik
merketon (L216p Oirlo),
pierk:
klein soort
pierek (L216p Oirlo),
spiers:
spiers (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
abrikoosperzik || perzik [SGV (1914)] || perzik soort
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
jezusgras:
Jezus-gras (L216p Oirlo),
perzikkruid:
perzikkruid (L216p Oirlo)
|
Perzikkruid (polygonum persicaria 20 tot 90 cm hoog. De stengels hebben een vliezig kokertje (tuitje) boven de knopen, de stengels zijn behaard en vaak roodachtig; de bladeren zijn lancetvormig en meestal met een zwarte vlek; de bloemen groeien in dicht [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19139 |
pesterij |
plaag:
de plaog (L216p Oirlo)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|