24492 |
schors (alg.) |
boomschaal:
boeëmschaal (L216p Oirlo),
schaal:
fien
schaal (L216p Oirlo)
|
boombast || De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schaal:
grof
shaal (L216p Oirlo)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33585 |
schorseneer |
schorseneer:
schorsenieër (L216p Oirlo)
|
schorseneer
I-7
|
18283 |
schort zonder borststuk |
sloof:
WNT: sloof (II), 5) Voorschoot, schort, gewoonlijk een kort werkmansvoorschoot.
sloeëf (L216p Oirlo),
sloeəf (L216p Oirlo)
|
voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25069 |
schortvol |
scholkvol:
enne schollek-vol (L216p Oirlo)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21367 |
schot |
schot:
schot (L216p Oirlo)
|
schot [SGV (1914)]
III-3-1
|
19506 |
schotel |
aardappelenschotel:
Hieruit werde vroeger gezamelijk de warme aardappelen gepikt
aerpel(e)schòttel (L216p Oirlo),
opdekschotel:
ôpdekschôttel (L216p Oirlo),
schôttel (andere betekenis is voedsel). bv \"en kâlde schôttel \"; vur vleis of kiës
ôpdekschôttel (L216p Oirlo),
schotel:
schòttel (L216p Oirlo),
schôttel afwÅsse doede ien schôttelwater en ge vaegt dan mit ?t schôttelslet d?r aover! As ze klaor waore mit afwasse geeng de stop uut de gøotstiën en lȉp ?t water weg dur het gøøtgat!
schôttel (L216p Oirlo)
|
ondiepe tinnen schotel || schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
schotel:
(koffie); vur ônder de tas
schuttelke (L216p Oirlo),
schoteltje:
schuttelke (L216p Oirlo),
theeschoteltje:
thieëschuttelke (L216p Oirlo)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] || theeschoteltje
III-2-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
de schouwers ôptrekke (L216p Oirlo),
schouwer (L216p Oirlo)
|
schouder [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
schowwerblad (L216p Oirlo)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|