25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slipstiǝn (L216p Oirlo)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
20502 |
slikken |
doorslikken:
(dur-)slikke (L216p Oirlo)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
goed bij:
dén is goēd bey (L216p Oirlo),
slim:
slim (L216p Oirlo),
uitgekookt:
uutgekòkt (L216p Oirlo),
uitgeslapen:
uutgeslaope (L216p Oirlo)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || slim, gehaaid, uitgeslapen || slim, uitgekookt
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
handige, een -:
enne hendige (L216p Oirlo),
pientere, een -:
enne pientere (L216p Oirlo),
slimmerik:
slimmerik (L216p Oirlo)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25072 |
slinken, minder worden |
afnemen:
⁄t nimt af (L216p Oirlo),
inzakken:
ienzakke (L216p Oirlo),
minder worden:
minder wörre (L216p Oirlo),
⁄t wördt minder (L216p Oirlo),
slinken:
slinke (L216p Oirlo)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
slip:
hemdslup (L216p Oirlo),
slup (L216p Oirlo)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18694 |
slip-over |
slip-over:
slip-over (L216p Oirlo)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
frak:
frak (L216p Oirlo),
slippenjas:
sluppe jas (L216p Oirlo)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18538 |
slipjas: spotnamen |
billentikker:
billetikker (L216p Oirlo)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
slobkous:
slobkous (L216p Oirlo),
slobkouse (L216p Oirlo),
slopkouse (L216p Oirlo)
|
slobkous [SGV (1914)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|