29824 |
bleke steen |
een bastaardse:
ęjnǝ bastǝrsǝ (L216p Oirlo)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
19344 |
blij |
blij:
blie (L216p Oirlo),
bliej (L216p Oirlo),
bliej zien (L216p Oirlo)
|
blij [SGV (1914)] || een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
blijven plakken:
blieve plekke (L216p Oirlo),
niet weg te slaan:
nie weg te slaon! (L216p Oirlo)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (L216p Oirlo),
wachten:
waachte (L216p Oirlo),
wāchte (L216p Oirlo)
|
ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
enne bliksem (L216p Oirlo),
weerlicht:
wérlich(t) (L216p Oirlo)
|
bliksemflits, weerlicht || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemafleier (L216p Oirlo),
bliksemáflejjer (L216p Oirlo),
bliksemtrekker:
bliksemtrekker (L216p Oirlo)
|
bliksemafleider || Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
de schoer zit doonbij:
de schoer zit doon-beij (L216p Oirlo),
hard bliksemen:
‧t bliksemt hard (L216p Oirlo),
weerlichten:
’t wèr-licht (L216p Oirlo),
⁄t werlicht (L216p Oirlo)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] || het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blekslē̜gǝr (L216p Oirlo)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
20686 |
blinde vink |
blinde vink:
Syst. WBD
bliende vinke (L216p Oirlo)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22353 |
blindemannetje spelen |
blindekoe:
bliendekoew (L216p Oirlo)
|
Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|