32698 |
stoppelland ploegen |
stoppelbouwen:
stǫpǝl[bouwen] (L216p Oirlo)
|
Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.]
I-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (L216p Oirlo)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
26004 |
stormeinde |
stormeind:
stormeind (L216p Oirlo)
|
De zijde van de molenkast waar de roeden zitten en die meestal naar de wind gekeerd staat. Zie ook afb. 18. [N O, 44a; A 42A, 96; Sche 20; N O, 45a; A 42A, 94]
II-3
|
25173 |
stormx |
storm:
(verkleinwoord: störmke; meervoud: störme).
störm (L216p Oirlo)
|
noodweer, storm
III-4-4
|
21446 |
stortplaats |
stort:
’t stort (L216p Oirlo)
|
de plaats waar vuilnis gestort mag worden [stort] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17901 |
stoten |
stoten:
stouten (L216p Oirlo),
stoëte (L216p Oirlo)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)] || Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18846 |
stoutmoedig |
die durft:
dĕn dörft! (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
geen schouwkeutel zijn:
genne schouwkeutel zien (L216p Oirlo)
|
heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20534 |
stoven |
garen:
gare (L216p Oirlo),
smoren:
Lót zó iemes már ien zien aege vet gaar smoeëre
smoeëre (L216p Oirlo),
stoven:
stoven (L216p Oirlo)
|
gaar stoven || stoven (ww.) [SGV (1914)] || vlees met vet (in een gesloten pan) gaar stoven
III-2-3
|
21249 |
straat |
straat:
straot (L216p Oirlo)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
19538 |
straatbezem |
harde bezem:
harde bessum (L216p Oirlo),
stijve bezem:
stieve bessem (L216p Oirlo)
|
bezem, hard, gebruikt voor ruwer werk, zowel binnen- als buitenshuis (harde bezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|