19038 |
verlegen |
bleu:
bluuj (L216p Oirlo),
bluëj (L216p Oirlo),
schouw:
schôôw (L216p Oirlo),
verlegen:
verlaege (L216p Oirlo),
verlége (L216p Oirlo)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verlaege zien (L216p Oirlo)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verliezen (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
verliezen [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
20813 |
vermicelli |
vermicelle (fr.):
fermecél (L216p Oirlo)
|
vermicelli
III-2-3
|
18853 |
vermoeden |
denken:
ik daenk... (L216p Oirlo)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25098 |
vernielen |
vernielen:
vernielen (L216p Oirlo)
|
vernielen [SGV (1914)]
III-4-4
|
23374 |
verpachte banken |
verpachte plaatsen:
werden op nieuwjaarsdag verpacht en bevonden zich in het middenschip
verpachte plaatsen (L216p Oirlo)
|
De kerkbanken waarvan de plaatsen aan parochianen verpacht werden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20850 |
verpieteren |
verzauwelen:
verzáwwele (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
smakeloos worden van eten door te lang te wachten, koken || verpieteren
III-2-3
|
23249 |
verplichte feestdag |
verplichte zondag:
verplichte zondag (L216p Oirlo)
|
Een geboden, verplichte feestdag [festerandach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18899 |
verplichting |
moet:
mòt (L216p Oirlo),
plicht:
plicht (L216p Oirlo)
|
het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)] || verplichting
III-1-4
|