34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bei̯r (L216p Oirlo),
biǝr (L216p Oirlo)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
groot:
groeët (L216p Oirlo),
volwassen:
volwasse (L216p Oirlo),
volwâsse (L216p Oirlo)
|
volwassen || volwassen, volgroeid || volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
26529 |
vonderbalk, pasbrug |
vonder:
vonder (L216p Oirlo)
|
De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22]
II-3
|
19412 |
vonk |
vonk:
vônk (L216p Oirlo)
|
Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
mom:
mòm (L216p Oirlo),
momber:
momer (L216p Oirlo),
mòmber (L216p Oirlo),
mòmboor (L216p Oirlo),
mòmmer (L216p Oirlo),
mòntboor (L216p Oirlo),
voogd:
voogd (L216p Oirlo)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd [SGV (1914)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
beziebelen:
beziebele (L216p Oirlo),
foppen:
foppe (L216p Oirlo),
kloten:
kloeëte (L216p Oirlo),
kullen:
kulle (L216p Oirlo),
kölle (L216p Oirlo),
verneuken:
verneuke (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
voor de gek houden:
vur de gek halde (L216p Oirlo)
|
bedotten, bij de neus nemen || bedotten, foppen, voor de gek houden || foppen, bedriegen || op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)] || te pakken nemen, foppen || voor de gek houden, foppen, bedriegen
III-1-4
|
23724 |
voorbidden |
voorbidden:
veurbidde (L216p Oirlo)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
ondiep stuk:
en stuk ondiep (L216p Oirlo)
|
doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
vurgeborchte (L216p Oirlo)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31833 |
voorloper |
voorloper:
vørlyǝpǝr (L216p Oirlo)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|