18574 |
werkkleren |
werkkleren:
werkkliêr (L216p Oirlo)
|
De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18915 |
werklustig |
dapper:
dapper (L216p Oirlo)
|
niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27685 |
werkplaats |
timmerij:
temǝrēj (L216p Oirlo)
|
De werkruimte van een timmerman, en bij een groter timmerbedrijf waar meer afdelingen zijn, ook dat deel van het bedrijf waar de belangrijkste timmerwerkzaamheden worden verricht. Meer specialistische handelingen worden dan in andere ruimtes gedaan, zoals de zagerij, de freesafdeling, etc. [N 55, 176; N 55, 178d; monogr.]
II-12
|
18305 |
werkschoen |
bouwschoen:
bouwschoen (L216p Oirlo),
bouwschōēn (L216p Oirlo),
werkschoen:
werkschoen (L216p Oirlo),
werkschōēn (L216p Oirlo)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24330 |
werpen van jongen |
jong krijgen:
en jông kriege (L216p Oirlo),
jongen:
jònge (L216p Oirlo),
jônge (L216p Oirlo),
werpen:
waerpe (L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)] || jongen (ww), werpen || werpen (van jongen)
III-4-2
|
25135 |
wervelwind |
draaiwind:
driejwiend (L216p Oirlo),
houwmouw:
haowmaow (L216p Oirlo),
wervelwind:
waervelwiend (L216p Oirlo),
windhoos:
en wīēndhōēs (L216p Oirlo)
|
kleine wervelwind || wervelwind [SGV (1914)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
mispel:
maespel (L216p Oirlo),
meispel (L216p Oirlo)
|
wesp [SGV (1914)]
III-4-2
|
19133 |
weten |
weten:
wieëte (L216p Oirlo)
|
weten
III-1-4
|
21704 |
wethouder, schepen |
wethouder:
wethouwer (L216p Oirlo)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30848 |
wetsteen |
wetsteen:
wętstēn (L216p Oirlo)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|