20039 |
zinnia (zinnia elegans jacq.) |
zinnia:
sienea (L216p Oirlo)
|
Zinnia (zinnia elegans). Gave, ongesteelde bladeren met kromme nerven. De bloemstelen zijn aan hun top opgezwollen. De bloemkorfjes zijn gevuld of enkel, met zeer brede lintbloemen van allerlei kleur (zinnia, zonneke, boerinnek, trapdeslevens). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19680 |
zitbank |
bank:
baank (L216p Oirlo),
van de vurste baank ziede \'t uurst bij \'t bord: wie dicht bij een voordeel zit, profiteert het meest
baank (L216p Oirlo)
|
bank || zitmeubel
III-2-1
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitten (L216p Oirlo)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18198 |
zitvlak van een broek |
boksenbodem:
bôksenbójem (L216p Oirlo),
kruis:
kruus (L216p Oirlo)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
züken (L216p Oirlo)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zuutholt (L216p Oirlo),
zuūthaolt (L216p Oirlo)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de borst geven:
de bôrst gaeve (L216p Oirlo),
pakken (het kind):
⁄t kiendje pakke (L216p Oirlo),
voeden:
voeden (L216p Oirlo)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
hort:
Allé de hort òp
hort (L216p Oirlo),
zolder:
zoͅldər (L216p Oirlo),
De koew stòt òp zaolder: de koe geft geen melk meer Enne zaolder ien de bòks hebbe: een laag kruis in de broek hebben
zaolder (L216p Oirlo)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
32454 |
zolen onder de klomp slaan |
klompen hogen:
klōmpǝ hȳǝgǝ (L216p Oirlo)
|
De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.]
II-12
|
26149 |
zomen |
scheien:
scheien (L216p Oirlo),
zomen:
zø̄mǝ (L216p Oirlo)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-3, II-7
|