19682 |
bouwval |
barak:
brak (L216p Oirlo),
Ennen âlde brák is niks werd
brák (L216p Oirlo),
braad:
Dat is mij daor ennen âlden braoj
braoj (L216p Oirlo),
gebraak:
Dat is mij daor \'n gebraak
gebraak (L216p Oirlo),
krak:
krák (L216p Oirlo),
schabraak:
Dat is \'n echt schábbraak
schábbraak (L216p Oirlo)
|
bouwval || bouwval, bouwvallig huis || oud, bouwvallig gebouw
III-2-1
|
32729 |
bouwvoor |
nerf/erf:
ǝt˱ ɛrǝf (L216p Oirlo)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
17639 |
bovendeel van de rug |
rug:
rug (L216p Oirlo)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
toep (L216p Oirlo)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bø̜vǝlex (L216p Oirlo)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
baove-lip (L216p Oirlo)
|
bovenlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
bar:
bár (L216p Oirlo),
duivels:
Vb. dËvels niks zien (totaal niets zijn).
dūvels (L216p Oirlo),
evengoed:
aevegoēd (L216p Oirlo),
klapzuur:
Vb. zien aege ien t klapzo‰r waerke.
klapzoēr (L216p Oirlo),
ontiegelijk:
(dit is een variant van tiegelek; is jongere Venrays!).
òntiegelek (L216p Oirlo),
tiegelijk:
Vb. dat òpschri‰ve en uutzËke van weurd is n tiegelek waerk gewist.
tiegelek (L216p Oirlo),
vergaand:
(dit is een synoniem voor wiedgónd; is jonger Venrays!).
vérgónd (L216p Oirlo),
verkeerd:
verkeird (L216p Oirlo),
wijdgaand:
wiedgónd (L216p Oirlo)
|
buitengewoon, in hoge mate || erg, hevig || faliekant [SGV (1914)] || zeer
III-4-4
|
26131 |
bovenring |
kruiring:
kruiring (L216p Oirlo)
|
De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106]
II-3
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
borstrok:
borstrok (?) (L216p Oirlo),
er staat een vraagteken bij
borstrok (L216p Oirlo),
lijfje:
liefke (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21147 |
bovenstuk van een rijtuig |
imperiaal (<fr.):
Van Dale: imperiaal (<Fr.), II. zn., 1. zitgelegenheid boven op een auto- of omnibus, diligence enz.; - bak met lage rand, of een nekele rand of rekwerk op de kap van rijtuigen en motorvoertuigen, om daar koffers enz. te kunnen bergen.
imperiaal (L216p Oirlo)
|
het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|