24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
daes (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
dês (L216p Oirlo)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || steekvlieg, daas
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
dadels (L216p Oirlo),
smeerlap:
smɛrlap (L216p Oirlo),
(informant geeft vermoedelijk de meervoudsvorm)
smèrlep (L216p Oirlo)
|
dadel || De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
23959 |
dagelijkse zonde |
dagelijkse zonde:
dagelijkse zônde (L216p Oirlo)
|
Dagelijkse zonde [leslieje zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24898 |
dageraad |
dageraad:
dageraod (L216p Oirlo),
morgen worden:
maerge wörre (L216p Oirlo),
morgenstond:
maergestoond (L216p Oirlo)
|
dageraad || het aanbreken van de dag [lamieren, krieken] [N 91 (1982)] || morgenstond
III-4-4
|
24785 |
dagkoekoeksbloem |
bosroosje:
bos-ruëske (L216p Oirlo)
|
Dagkoekoeksbloem (meliandrum rubrum 30 tot 90 cm hoge plant. De plant is tweehuizig en dicht behaard; de bladeren zijn eivormig; de bloemen groeien in losse schermen, de kroonbladeren zijn diep ingesneden en rood van kleur, zelden wit; doosvruchten met [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23533 |
dagmissaal |
missaal:
missaal (L216p Oirlo)
|
Een kerkboek met misgebeden voor alle dagen van het kerkelijk jaar [dagmissaal?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20043 |
dagschone |
slaapmutsje:
slaopmutske (L216p Oirlo)
|
Dagschone (Convolvulus tricolor L.) de stengel is in ¯t geheel niet slingerend, maar recht opstaand, behaard. Bladeren zeer langwerpig. De twee blaadjes zitten ver onder de bloem en zijn zeer smal. De kroon is aan de rand blauw en in het midden wit, nog l [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21724 |
dagvaarden |
moet voorkomen:
mot veurkômme (L216p Oirlo)
|
iemand laten weten dat hij voor de rechter moet verschijnen [ontbieden, pressen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20018 |
dahlia (dahlia cav.) |
dahlia:
dalia (L216p Oirlo)
|
Dahlia. De buitenste omwindselblaadjes, 5 in getal, zijn neergebogen of geheel omgeslagen. De bladeren zijn in brede slippen verdeeld. Bij sommige variëteiten zijn de lintbloemen in de lengte opgerold, of opgerold met een punt, daardoor krijgt de hele blo [N 92 (1982)]
III-2-1
|
27184 |
dak |
dak:
dak (L216p Oirlo),
dák (L216p Oirlo)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|