e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geld centen: cente (Oirsbeek), geld: geldj (Oirsbeek), gɛlt (Oirsbeek), xɛlt (Oirsbeek), pingping: ping-ping (Oirsbeek) geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
gele kwikstaart geel kwikstaartje: gael kwiksjtertje (Oirsbeek), geel langstaartje: gael langsjtertje (Oirsbeek) kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)] III-4-1
gele lupine lupinen: ly`pinǝ (Oirsbeek) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
geleidingsbomen strossbomen: štrǫsbø̄m (Oirsbeek  [(Emma)]   [Domaniale]) Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.] II-5
gelijken (op) gelijken: geliekə (Oirsbeek), gelīēkə (Oirsbeek), lijken: liekə (Oirsbeek), līēkə (Oirsbeek), tonen: teunə (Oirsbeek) aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)] III-4-4
gelijkspelen zijn zaadje hebben: ex høͅp mi zø͂ͅtjə (Oirsbeek) Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
geloof geloof: geloof (Oirsbeek) geloof [SGV (1914)] III-3-3
gelooven geloven: glöve (Oirsbeek) gelooven [SGV (1914)] III-3-3
geluid van naderend onweer rommelen: rommelə (Oirsbeek, ... ), ròmmələ (Oirsbeek), wijdveldig hommelen: wiét veldig hummelen (Oirsbeek) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
geluidloos een wind laten een veest laten: ene vies laote (Oirsbeek), een veestje laten gaan: ee vieske laote (Oirsbeek) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1961)] III-1-1