e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halen halen: hoale (Oirsbeek) halen [SGV (1914)] III-1-2
halen en betalen halen en betalen: de waar haole en betale (Oirsbeek) Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)] III-3-1
half- of stiefbroer halve broer: hau̯və brou̯ər (Oirsbeek), hōͅvə brōr (Oirsbeek) half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] III-2-2
half- of stiefzuster halfzuster: hau̯f˃zøͅstər (Oirsbeek), hōͅf ˃zøstər (Oirsbeek) half- of stiefzuster [DC 05 (1937)] III-2-2
half-cirkelvormig raam halfmaandje: hau̯f mø̜̄ntjǝ (Oirsbeek) Een raam in de vorm van een halve cirkel met de rechte zijde aan de onderkant, meestal aan stallen. Het benoemingsmotief van de benamingen is meestal de vorm van de raampjes, soms zijn ze naar andere raampjes genoemd die dezelfde vorm hebben (van de oven of van - onbeglaasde - ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie o.a. het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). [N 4, 51; N 4A, 38a] I-6
halfbloed registerkoe: rǝgestǝr[koe] (Oirsbeek) Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b] I-11
halfhemd overhemd: euverhaemd (Oirsbeek), euverhumme (Oirsbeek) halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
halfhoge knoopschoen? laarsje: leerskes (Oirsbeek), lèrskes (Oirsbeek) damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)] III-1-3
halfsteile pijler steile pijler: steile pijler (Oirsbeek  [(Emma)]   [Maurits]) Pijler met een hellingspercentage tussen 20 en 35 graden. Volgens de invuller uit Q 15 kende men op de mijn Maurits uitsluitend hellende pijlers, omdat daar alle lagen een bepaalde helling hadden. [N 95, 285] II-5
halm, stengel van de graanplant halm: halǝm (Oirsbeek), spier: špīr (Oirsbeek) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4