e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hals haus: haus (Oirsbeek, ... ), huis (Oirsbeek), hâûs (Oirsbeek) hals [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)] III-1-1
halsdoek halsdoek: halsdōk (Oirsbeek  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Het vierkant stuk stof dat de mijnwerkers als beschermmiddel tegen stof voor de mond of in de hals dragen. [N 95, 65; monogr.; Vwo 326; Vwo 868] II-5
halsketting kette (du.): in gōwe kette (Oirsbeek) gouden [een - ketting] [SGV (1914)] III-1-3
halssnoer collier (fr.): koljee (Oirsbeek), kraal: kràl (Oirsbeek), snoer: (van parels).  sjnoor (Oirsbeek) aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] III-1-3
halster halter: hāljtjǝr (Oirsbeek), hāltjǝr (Oirsbeek), ketten: kɛtǝ (Oirsbeek), zeel: zēl (Oirsbeek) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-10, I-11
halve gulden halve gulden: enen hauve göje (Oirsbeek) halve gulden, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
halve maan, eerste kwartier eerste kwartier: eëste kwarteer (Oirsbeek), halve maan: hŏŭf maon (Oirsbeek), wassende maan: wassende maon (Oirsbeek) schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] III-4-4
halve maan, laatste kwartier afnemende maan: aafnummende maon (Oirsbeek), laatste kwartier: létste kwarteer (Oirsbeek), oude maan: ouw maon (Oirsbeek) schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4
halve stuiver twee en een half-centstuk: ee twie-en-een hauf centsjtök (Oirsbeek) halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)] III-3-1
halve-centstuk halve cent: enen hauve cent (Oirsbeek), oortje: een öörtje (Oirsbeek) halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)] III-3-1