e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtsnip snip: sjnip (Oirsbeek) houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
houtspaander snipper: sjnuppĕre (Oirsbeek) spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] III-2-1
houtspiraalboor gedraaide boor: gǝdrīǝdǝ bǭr (Oirsbeek) Spiraalvormig boorijzer met scherpe zijkanten, dat over zijn gehele lengte door het hout snijdt. De spiraalboor heeft geen centerpunt en kan in tegenstelling tot de centerboor niet gebruikt worden om gaten te boren met een nauwkeurig bepaald middelpunt. Zie ook afb. 74d. [N 53, 164; N G, 31a; monogr.] II-12
houtsplinter splinter: šplentǝr (Oirsbeek) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm houtworm: hootwoerm (Oirsbeek), fonetisch  houtwŏĕrm (Oirsbeek), idiosyncr.  hóótwórm (Oirsbeek) houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
hovaardig boheidskramerig: behetsərîemerig (Oirsbeek), groots: greutsch (Oirsbeek), grûutsj (Oirsbeek) grootsch [SGV (1914)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)] III-1-4
huichelaar fijnoor: fīēnoer (Oirsbeek), huichelaar: huicheléér (Oirsbeek) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] III-1-4
huichelen de grote man spelen: de groote man sjpelə (Oirsbeek), huichelen: huichelə (Oirsbeek) voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)] III-1-4
huid huid: hoed (Oirsbeek), hôêt (Oirsbeek) huid [DC 01 (1931)] III-1-1
huidschilfers schilfertjes: sjilferkes (Oirsbeek), schubben: schubbe (Oirsbeek) schilfer [SGV (1914)] || schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2