e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lange onderbroek? lange onderbroek: lang oengerbroek (Oirsbeek), langóngerbrook (Oirsbeek) onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)] III-1-3
lange smalle broekzak broekenschede: brookeschej (Oirsbeek) zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)] III-1-3
lange tijd lang: lang (Oirsbeek), toer: toer (Oirsbeek, ... ) een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)] III-4-4
langpootmug hooiwagen: huiwagen (Oirsbeek) langpootmug [DC 18 (1950)] III-4-2
langs de snoeren kijken richting trekken: rexteŋ trɛkǝ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Kijken of de richting van de mijngang goed is. De richting moet naar het werkfront worden doorgetrokken. Voordat men hiertoe overgaat, controleert men eerst of de richting nog wel bruikbaar is. Daartoe bevestigt men drie richtingssnoeren. Hangen deze in een rechte lijn, dan wordt het derde snoer, dat uitsluitend voor controle dient, verwijderd. De richting wordt met behulp van de twee overige doorgetrokken. Daarvoor zijn drie man nodig: één die langs de snoeren kijkt, één die het tweede snoer belicht, terwijl de derde man een lamp voor het front hangt of vasthoudt. Hiervoor wordt bij voorkeur een benzinelamp gebruikt. De vlam wordt zodanig getemperd, dat zij vanaf de richtingssnoeren nog juist duidelijk zichtbaar is. Dit gebeurt om de grootst mogelijke nauwkeurigheid te krijgen. De persoon die viseert geeft door bewegingen met de lamp naar links of naar rechts te kennen naar welke kant de lamp aan het front verplaatst moet worden (Driessen pag. 128-129). [N 95, 851] II-5
langwagen langwagen: laŋkwāgǝ (Oirsbeek  [(voor het vervoer van dunne lange bomen)]  ) Vierwielige wagen, waarvan het voorste en het achterste asstel met elkaar verbonden zijn door een lange zware balk, de zogenaamde "langboom". De bak rust op drie ronblokken (zie dat lemma). Het achterstel bestaat uit een as, een asblok (zie dat lemma) en een rongblok. De langboom zit met een pin vast in het rongblok. Asblok en rongblok zijn op elkaar bevestigd. De twee achterste wagenarmen zorgen er samen met de langboom voor dat het achterstel onbeweeglijk is. Het voorstel bestaat uit een asblok, een middenblok en een rongblok. De bak rust op de rongblokken; de langboom en de voorste wagenarmen steken door het middenblok. Dwars door de drie blokken steekt een draaipin, waardoor het rongblok kan draaien boven de andere blokken. De dissel (zie dat lemma) zit geklemd tussen de voorste wagenarmen. De langwagen komt voornamelijk in Haspengouw, meer bepaald Droog-Haspengouw, voor. [N 17, 43c; N G, 51 + 70a; JG 1b + 1d] I-13
langwerpig wittebrood lange weg: De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.  lange wek (Oirsbeek) Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)] III-2-3
langwerpige hoeve langhuis: laŋkhūs (Oirsbeek) Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a] I-6
langwerpige streep van voorhoofd tot neus bles: blęs (Oirsbeek) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
langzaam, traag langzaam: langsaam (Oirsbeek), langzaam (Oirsbeek), lanksaam (Oirsbeek), op zijn dooie gemak: op zien doeje gemaak (Oirsbeek) langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)] || langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] III-4-4