e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lip lip: lup (Oirsbeek, ... ), løp (Oirsbeek), lùp (Oirsbeek) lip [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1
lisdodde luus: luusj (Oirsbeek), -  lu:s (Oirsbeek) Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)] || lisdodde [DC 13 (1945)] III-4-3
list fint: fint (Oirsbeek, ... ) een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)] || fint (list, barstje) [SGV (1914)] III-1-4
litteken lijlauw: [lij + lauw]  lielauw (Oirsbeek) litteken [SGV (1914)] III-1-2
locomotiefmachinist machinist: machinist (Oirsbeek  [(Emma)]   [Wilhelmina]) Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.] II-5
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̄kǝ (Oirsbeek), bø̜̄kǝ (Oirsbeek) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn beuken: bōǝkǝ (Oirsbeek) [N 3A, 5e] I-11
loenje bekriem: bɛkrēm (Oirsbeek) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren loeren: loere (Oirsbeek) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lomp paard karhengst: karheŋst (Oirsbeek) [JG 1a; N 8, 62h] I-9