e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neet, luizenei neet: neet (Oirsbeek), fonetisch  een nîêët (Oirsbeek), idiosyncr.  nîêt (Oirsbeek) neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negenoog negenoog: neugenoog (Oirsbeek, ... ), neugeoog (Oirsbeek) negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2
nek nek: nak (Oirsbeek), nàk (Oirsbeek) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
nemen, pakken nemen: numme (Oirsbeek), pakken: pakke (Oirsbeek) nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)] III-1-2
nerf van de weide groes: grōs (Oirsbeek) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad nerf: WLD  nerf (Oirsbeek), nerven: ideosyncr.  nerven (Oirsbeek) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nest nest: nèst (Oirsbeek), nìster (Oirsbeek) nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
nest, hoeveelheid jongen nest: WLD  nèst (Oirsbeek) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestei nestei: nestęi̯ (Oirsbeek) Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.] I-12
nestelen bouwen: andere vogels  boewe (Oirsbeek), timmeren: alleen van zwaluwen  tummere (Oirsbeek) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1