e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
regels rijhouten: rīhǫwtǝ (Oirsbeek) De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld] II-9
regen (alg.) regen: raenge (Oirsbeek) regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4
regenboog regenboog: is een voorteken van 3 dagen regen.  de raengebâôch (Oirsbeek) regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4
regenbuitje klein buitje: ee klei bunke (Oirsbeek), zouwel: get zauwel (Oirsbeek) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenen (alg.) regenen: raengĕnĕ (Oirsbeek) regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4
regenjas regenjas: raengejas (Oirsbeek, ... ), règenjas (Oirsbeek), regenmantel: vroluujrègenmantjel (Oirsbeek) damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)] III-1-3
regenpijpen regenpijpen: raengepiepe (Oirsbeek), réégepiepe (Oirsbeek) regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)] III-1-3
regenwolkje dat wijst op regen: wiat = wijd  dat wiat op raenge (Oirsbeek) regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenworm piering: pi rìnk (Oirsbeek), pierink (Oirsbeek), pirink (Oirsbeek), fonetisch  de pīērink (Oirsbeek), idiosyncr.  pierink (Oirsbeek), worm: fonetisch meerv: wurm  ene wŏĕrm (Oirsbeek), idiosyncr.  wórm (Oirsbeek) pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] || regenworm [DC 40 (1965)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] III-4-2
rei rei: riej (Oirsbeek, ... ) rei [SGV (1914)] III-3-2