e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheef, niet recht scheef: sjeif (Oirsbeek), schuins: sjeuns (Oirsbeek) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel scheel (bn.): schéél (Oirsbeek, ... ), sjéél (Oirsbeek, ... ) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: scheen (Oirsbeek), sjeen (Oirsbeek), šéënĕ (Oirsbeek) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheen van de asarm schenkel: (mv)  šęi̯ŋkǝlǝ (Oirsbeek) Het met ijzer versterkte uiteinde van de houten as waarmee de as in de naafholte steunt. [N 17, 55; N G, 49b] I-13
scheermes schaars: sjaasj (Oirsbeek), sjààsj (Oirsbeek), scheermes: sjéérmèts (Oirsbeek) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3
schei schei: šēi̯ (Oirsbeek), scheien: šēi̯ǝ (Oirsbeek) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen kleineren: kleenerə (Oirsbeek), schelden: schelje (Oirsbeek, ... ), schimpen: schimpe (Oirsbeek) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)] III-1-4
schelm loebas: lōēbas (Oirsbeek), schalk: sjalk (Oirsbeek), schelm: sjelm (Oirsbeek) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schemeren schemeren: overgang van licht naar donker of omgekeerd. Verder: het sjéemere mich veuur de ooge.  sjiemere (Oirsbeek) schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen draaien: alles drîêt mich (Oirsbeek), het drîêt mich veuur mien ooge (Oirsbeek) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1