e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrikachtig schichtig: šextex (Oirsbeek), schuw: šȳi̯ (Oirsbeek) Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9
schrikkeljaar schrikkeljaar: schrikkeljoar (Oirsbeek, ... ), sjrikkeljaor (Oirsbeek) 29 februari (in een schrikkeljaar). [N 88 (1982)] || schrikkeljaar [SGV (1914)] III-3-2
schrikken schrikken: sjrikkə (Oirsbeek), verschieten: versjeetə (Oirsbeek) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
schrobben schrobben: šrubə (Oirsbeek) schrobben [DC 15 (1947)] III-2-1
schrobbezem schrobber: sjrubber (Oirsbeek) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag sleutelzeeg: šlø̄ǝtǝlzē̜x (Oirsbeek), stootzeeg: štūt˲zē̜x (Oirsbeek) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schrokken buffelen: böffelə (Oirsbeek), schransen: sjranse (Oirsbeek), schrokken: sjrŏĕke (Oirsbeek), sjrŏĕkə (Oirsbeek), vreten: vrèètə (Oirsbeek) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schub schub: WLD  sjöbbə (Oirsbeek) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2
schuchter bleu: bleu (Oirsbeek), blêu (Oirsbeek), blö (Oirsbeek) bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || bloode [SGV (1914)] III-1-4
schudden van vruchten schuddelen: ideosyncr.  schuddele (Oirsbeek) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7