e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stijlentrekker stijlentrekker: štilǝtrɛkǝr (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma]) Werktuig waarmee ondersteuningen uit het ontkoolde pand kunnen worden weggetrokken. De stijlentrekker bestaat uit een tandheugel waarlangs het zogenaamde huis kan worden bewogen door middel van een hefboom. Aan het huis is een trekketting bevestigd die aan de te verwijderen stijl wordt vastgemaakt. [N 95, 591a; N 95, 591b; monogr.; N 95A, 13] II-5
stijlvoetplaat voetplaat: vōtplāt (Oirsbeek) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stikken stikken: sjtikkə (Oirsbeek) Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] III-1-2
stiklucht slechte loft: šlɛxtǝ luf (Oirsbeek  [(Emma)]   [Maurits]) Een mengsel van stikstof en koolzuurgas. [N 95, 231; monogr.] II-5
stille regen motregen: mòtrèègə (Oirsbeek) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4
stilstaan hu(j): hȳi̯ (Oirsbeek) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinken stinken: sjtinkə (Oirsbeek, ... ) Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)] III-1-1
stinkende gouwe stinkkruid: stjinkkroet (Oirsbeek) Stinkende gouwe (chelidonium majus 30 tot 90 cm grote, behaarde plant. De bladeren zijn diep ingesneden, soms bijna samengesteld, met grof gekartelde blaadjes, de onderkant is blauwgroen; de bloemen groeien in schermen, met 4 gele kroonbladeren en 2 spo [N 92 (1982)] III-4-3
stoel stoel: štōl (Oirsbeek), štōl (Oirsbeek  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Console waarop de draagrollen van een transportband zijn bevestigd. [N 95, 637; N 95, 641] || stoel [SGV (1914)] II-5, III-2-1
stof stof: schtoaf (Oirsbeek), štöf (Oirsbeek) stof [DC 23 (1953)], [SGV (1914)] III-2-1