e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tuiertouw, tuierketting spanzeel: španzēl (Oirsbeek) Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b] I-11
tuin hof: hoaf (Oirsbeek) hof [SGV (1914)] III-2-1
tuinbonen morenbonen: ideosyncr.  moerebonen (Oirsbeek, ... ), wolbonen: ideosyncr.  wulbonen (Oirsbeek), wollebonen: ideosyncr.  wulbonen (Oirsbeek), WLD  wölleboon (Oirsbeek) Een jonge tuinboon die men met schil en al eet (wilde wan, wollenwantje, pulleke, spekboon, sluimererwt). [N 82 (1981)] || Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)] I-7
tuinen beklenen: bǝklē̜nǝ (Oirsbeek), bijklenen: bīklē̜nǝ (Oirsbeek) Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i] II-9
tuinhuisje zomerhuisje: zomerhuske (Oirsbeek) priëel [SGV (1914)] III-2-1
tuinkervel kervel: ideosyncr.  kervel (Oirsbeek), WLD  kirvəl (Oirsbeek) Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)] I-7
tuinman, boomkweker boomkweker: JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.  bomkwekər (Oirsbeek) [RND 08] I-7
tuinwant doornhaas: däöreheisje (Oirsbeek), döörheisje (Oirsbeek) wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)] III-1-3
tuit tuitel: teutel (Oirsbeek) tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)] III-2-1
tulband koek: kook (Oirsbeek) Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)] III-2-3