e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verkwanselen verfoetelen: verfoetele (Oirsbeek) Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)] III-3-1
verkwisten verkwisten: verkwistə (Oirsbeek) op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)] III-3-1
verlagen afdoen: Opm. dit wordt hier ook gezegd!  hae haet zoevööl aafgedaoë (Oirsbeek), ps. letterlijk overgenomen!  der zoevööl vanaaf doeë (Oirsbeek) verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)] || verschil: Vraagt men aanvankelijk teveel geld voor wat men wil verkopen, dan moet men tenslotte vaak genoegen nemen met minder dan men eerst kon krijgen; hoe noemt men in zulk geval het verschil tussen wat men eerst kon krijgen en wat men tenslotte werkel [N 21 (1963)] III-3-1
verlegdienst omlegdienst: ø̜mlɛkdēns (Oirsbeek  [(Emma)]   [Maurits]) In Nederland de dienst, in Belgiē de post die het transportmiddel in het oude pand van een pijler afbreekt en in het nieuwe pand weer opbouwt. Volgens Van der Maar verlegde men de transportmiddelen in de wisseldienst. [N 95, 494; monogr.; Vwo 224; Vwo 551] II-5
verlegen bang: bang (Oirsbeek), beschaamd: besjaemt (Oirsbeek), bleu: bleuu (Oirsbeek), schuw: sjuuj (Oirsbeek), verlegen: verlaege (Oirsbeek) verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)] III-1-4
verlegen (zijn) bleu: blūū (Oirsbeek), verlegen: verleegə (Oirsbeek), verléégə (Oirsbeek) niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)] III-1-4
verleggen omleggen: ǭmlɛqǝ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Eisden]) Het transportmiddel in een pijler van het oude naar het nieuwe pand verplaatsen. In tegenstelling tot het "verschuiven" wordt de transportinstallatie daarbij gedemonteerd en in het nieuwe pand weer opgebouwd. [N 95, 493; monogr.; N 95, 267; Vwo 226; Vwo 549] II-5
verliezen verliezen: verleeze (Oirsbeek, ... ) verliezen [SGV (1914)] III-3-1, III-3-2
verlof, vrije dag verlof: vǝrlǫf (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), verlofschicht: vǝrlǫfšix (Oirsbeek  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vrije dag: vriǝ dāx (Oirsbeek  [(Emma)]   [Eisden]) Van vakantie spraken de mijnwerkers niet. Men nam een verlofdag en deze was dan "de mooiste werkdag". [N 95, 121; N 95, 122; N 95, 123; monogr.; N 95, 920; Vwo 248] II-5
verlopen verwerpen: vǝrwɛrpǝ (Oirsbeek) Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a] I-11