e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winterwortelen moren: mōrǝ (Oirsbeek), mūrǝ (Oirsbeek), veldmoren: vęltjmūrǝ (Oirsbeek) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip wip: wip (Oirsbeek, ... ) Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] III-3-2
wippen wippen: wippe (Oirsbeek, ... ) Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
wispelturig onstabiel: onsjtabiel (Oirsbeek), wispelturig: wispelturig (Oirsbeek) nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] III-1-4
wisselen omruilen: omrūūlə (Oirsbeek), wisselen: wisselə (Oirsbeek) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselen van de tanden breken: brē̜kǝ (Oirsbeek) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselen van tanden breken: brē̜kǝ (Oirsbeek), wisselen: wesǝlǝ (Oirsbeek) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wisselvallig weer betrokken: betrokke (Oirsbeek), het weer is niet te vertrouwen: ⁄t wéér is neet te frowen (Oirsbeek), kwakkelweer: kwakkel wéér (Oirsbeek), onbestendig (weer): ŏĕnbesjtendig (Oirsbeek), regenlucht: rèègəlóg (Oirsbeek), t weer staat te luimen]: het waer wit neet wat het wilt (Oirsbeek), wisselvallig (weer): wisselvallig (Oirsbeek), zouwelen: zōūwelə (Oirsbeek) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit stervormig vlekje op het voorhoofd kol: kǫl (Oirsbeek) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
witte aalbes witte wiemer: witte wiemer (Oirsbeek) [DC 13 (1945)] I-7