e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draaiguts draaigots: driǝgutš (Oirsbeek) De holronde beitel die tijdens het draaien wordt gebruikt voor het aanbrengen van profielen op de naaf. De draaiguts rust daarbij op de leunspaan van de draaibank. Zie ook afb. 183. [N G, 26b; N 53, 39e] II-12
draaihek veken: vē̜kǝ (Oirsbeek), vouwere: vawǝrǝ (Oirsbeek) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
draaikolk kolk: kolk (Oirsbeek), kollək (Oirsbeek) kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)] III-4-4
draaipin van een zware deur of poort scheer: šīr (Oirsbeek) Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.] I-6
dracht, drachtig zijn dracht: WLD  dragt (Oirsbeek) Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)] III-4-2
drachtig dragend: drāgǝnt (Oirsbeek), vol: vǫlǝ (Oirsbeek) [N 3A, 33] I-11
drachtige merrie dragend: drāgǝnt (Oirsbeek) De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a] I-9
dragen dragen: drage (Oirsbeek), drágĕ (Oirsbeek) dragen [DC 02 (1932)] III-1-2
dragen, gezegd van ijs dragen: drààgə (Oirsbeek), ⁄t ies dreegt (Oirsbeek), houden: houtə (Oirsbeek) dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)] III-4-4
drank drank: drànk (Oirsbeek, ... ), drinken: drink mich get  drinke (Oirsbeek) drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)] III-2-3