18958 |
gemene vrouw |
kreng:
kreng (Q033p Oirsbeek),
serpent:
serpent (Q033p Oirsbeek)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemoot (Q033p Oirsbeek)
|
het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19067 |
gemok |
gemots:
gemoets (Q033p Oirsbeek)
|
gemok [SGV (1914)]
III-1-4
|
18165 |
genezen |
beter:
bééter (Q033p Oirsbeek),
genezen:
genaeze (Q033p Oirsbeek)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
hof:
[hof] (Q033p Oirsbeek),
pachtgoed:
paxt˲gǫu̯t (Q033p Oirsbeek)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraams:
gerêms (Q033p Oirsbeek),
geraamte:
gerāēmte (Q033p Oirsbeek)
|
geraamte [N 10a (1961)] || geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
klaar:
kloar (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
vaardig:
vaerdig (Q033p Oirsbeek),
vérdig (Q033p Oirsbeek),
véérdig (Q033p Oirsbeek)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar [SGV (1914)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29055 |
geren |
geren:
gērǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
pààr (Q033p Oirsbeek)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34240 |
geronnen melk |
dikke melk:
dikke melk (Q033p Oirsbeek)
|
Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.]
I-11
|