32670 |
groot voorploegwiel |
groot rad:
grōǝt rā.t (Q033p Oirsbeek)
|
Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c]
I-1
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
bestemooder (Q033p Oirsbeek),
grootmoeder:
grooëtmoeëder (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek),
grōtmōdər (Q033p Oirsbeek),
grūətmōdər (Q033p Oirsbeek)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grōtoͅu̯əš (Q033p Oirsbeek),
grūət˂au̯əš (Q033p Oirsbeek)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
gröde (Q033p Oirsbeek)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
grootvader:
grooëtvader (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek),
grōt˃vādər (Q033p Oirsbeek),
grūət˃vādər (Q033p Oirsbeek)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groeët (Q033p Oirsbeek),
groot (Q033p Oirsbeek)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hoop (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
hopen (mv.):
heup (Q033p Oirsbeek),
veel:
völ (Q033p Oirsbeek)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
24165 |
grote lijster |
lijster:
liester (Q033p Oirsbeek)
|
grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19502 |
grote schoonmaak |
huispoets:
de hoespoets is gedoa (Q033p Oirsbeek),
hoespoets (Q033p Oirsbeek),
vir zind aan de hoespoets (Q033p Oirsbeek),
schoonmaak:
šoonmaak (Q033p Oirsbeek)
|
de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)] || wij zijn aan het schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
22675 |
grote trom |
dikke trom:
dikke trom (Q033p Oirsbeek),
dikə trom (Q033p Oirsbeek)
|
Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|