17627 |
hals |
haus:
haus (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
huis (Q033p Oirsbeek),
hâûs (Q033p Oirsbeek)
|
hals [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
27543 |
halsdoek |
halsdoek:
halsdōk (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het vierkant stuk stof dat de mijnwerkers als beschermmiddel tegen stof voor de mond of in de hals dragen. [N 95, 65; monogr.; Vwo 326; Vwo 868]
II-5
|
18255 |
halsketting |
kette (du.):
in gōwe kette (Q033p Oirsbeek)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
collier (fr.):
koljee (Q033p Oirsbeek),
kraal:
kràl (Q033p Oirsbeek),
snoer:
(van parels).
sjnoor (Q033p Oirsbeek)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
halter:
hāljtjǝr (Q033p Oirsbeek),
hāltjǝr (Q033p Oirsbeek),
ketten:
kɛtǝ (Q033p Oirsbeek),
zeel:
zēl (Q033p Oirsbeek)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
21434 |
halve gulden |
halve gulden:
enen hauve göje (Q033p Oirsbeek)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
eerste kwartier:
eëste kwarteer (Q033p Oirsbeek),
halve maan:
hŏŭf maon (Q033p Oirsbeek),
wassende maan:
wassende maon (Q033p Oirsbeek)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
afnemende maan:
aafnummende maon (Q033p Oirsbeek),
laatste kwartier:
létste kwarteer (Q033p Oirsbeek),
oude maan:
ouw maon (Q033p Oirsbeek)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21607 |
halve stuiver |
twee en een half-centstuk:
ee twie-en-een hauf centsjtök (Q033p Oirsbeek)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21606 |
halve-centstuk |
halve cent:
enen hauve cent (Q033p Oirsbeek),
oortje:
een öörtje (Q033p Oirsbeek)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|