33609 |
huisweide |
bleekplaats:
blēkplāts (Q033p Oirsbeek),
huiswei:
hūs[wei} (Q033p Oirsbeek),
huisweitje:
hūswɛtjə (Q033p Oirsbeek)
|
I-7
|
24173 |
huiszwaluw |
stalzwarbeltje:
(sjtal)sjwerbelke (Q033p Oirsbeek),
steenzwarbeltje:
sjtêêzjwerbelke (Q033p Oirsbeek)
|
huiszwaluw || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
razelen:
razele (Q033p Oirsbeek),
rijderen:
rieëre (Q033p Oirsbeek),
rillen:
rille (Q033p Oirsbeek),
schuiveren:
schøvere (Q033p Oirsbeek),
sjoevere (Q033p Oirsbeek)
|
huiveren [SGV (1914)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schuiverig:
sjoeverig (Q033p Oirsbeek)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
schuivering:
sjoevering (Q033p Oirsbeek)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18595 |
hul |
hul:
hul (Q033p Oirsbeek)
|
hul (kap) [SGV (1914)]
III-1-3
|
21807 |
hulp vragen |
<imp.> help mich:
help mig (Q033p Oirsbeek)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hulp (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28008 |
hulphouwer |
hulphouwer:
hulphouwer (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Wilhelmina]),
hulpschlepper:
hølpšlɛpǝr (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma]),
schlepper:
šlɛpǝr (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Voordat men houwer wordt, is men in de Nederlandse mijnen eerst leerling-houwer, hulphouwer A en hulphouwer B geweest. Leerling-houwer is men gedurende zes maanden; hulphouwer A heeft een opleidingstijd van één jaar. Hulphouwer B wordt men als men 15 maanden als hulphouwer A in opleiding is geweest tot houwer (MBK I pag. 6). Al naar gelang de functie krijgt men 70%, 80%, 90% of 95% van het houwersloon. [N 95, 144; N 95, 143; monogr.]
II-5
|
24572 |
hulst |
hulst:
ideosyncr.
hulst (Q033p Oirsbeek),
WLD
hölst (Q033p Oirsbeek)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|