18572 |
jasje van het zwarte pak |
zwarte jas:
sjwarte jas (Q033p Oirsbeek)
|
jas van het zwarte pak, vaak kort [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
jasscholk:
jassjolk (Q033p Oirsbeek)
|
schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
klare:
kloare (Q033p Oirsbeek),
schnaps (du.):
sjnaps (Q033p Oirsbeek),
snaps (Q033p Oirsbeek)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
wacholderkoren:
wachelderkoare (Q033p Oirsbeek),
wacholderkorentje:
wachelderkörke (Q033p Oirsbeek)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeuuk (Q033p Oirsbeek),
jēūūk (Q033p Oirsbeek)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
t begint te jeuuke (Q033p Oirsbeek)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
gicht:
gicht (Q033p Oirsbeek),
giĕg (Q033p Oirsbeek),
jicht:
jicht (Q033p Oirsbeek)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
judde (Q033p Oirsbeek)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21280 |
joelen |
kwaken:
kwaakə (Q033p Oirsbeek)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)] || Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|