31349 |
krompasser |
kromme passer:
krum ~ (Q033p Oirsbeek)
|
Passer met gebogen benen en stompe punten die dient om bolvormige en onregelmatige vormen op te meten. De wagenmaker bijvoorbeeld gebruikt de krompasser bij het draaien van wielnaven. Hij meet er de doorsnede van de naven mee op. Zie ook afb. 109. In Bilzen (Q 83) werden met de verdiktepasser de spijlen van trapleuningen nagemeten. Die werden balusters (baløstǝrs) genoemd. Zie ook het lemma ɛbalusterɛ in Wld II.9, pag. 152.' [N 53, 193b-c; N G, 16a]
II-12
|
20658 |
kruiden, specerijen |
kruiden:
ideosyncr.
kruien (Q033p Oirsbeek)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
kruidenier:
kruidenier (Q033p Oirsbeek)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20587 |
kruidenjenever |
bittere:
bitter (Q033p Oirsbeek)
|
kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
groffelsnagel:
groffelsnagel (Q033p Oirsbeek)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
kruidwijden:
Kroetwien (Q033p Oirsbeek)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwŏsj (Q033p Oirsbeek),
kroetwusch (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2, III-3-3
|
26082 |
kruien |
schurgen:
šørǝgǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroek (Q033p Oirsbeek)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
greumel:
greumel (Q033p Oirsbeek),
kruim:
kruim (Q033p Oirsbeek)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|