34640 |
kruiwagenas |
nagel:
nāgǝl (Q033p Oirsbeek)
|
De kleine metalen staaf die aan de voorzijde van de kruiwagen aan de berries is bevestigd en waarrond het wiel draait. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die specifiek zijn voor de kruiwagenas. De meer algemene benamingen voor de as staan onder het betreffende lemma. [N 18, 98d; N G, 53f; JG 1d]
I-13
|
34641 |
kruiwagenberrie |
ber(ri)g:
bø̜rx (Q033p Oirsbeek),
bomen:
bø̄m (Q033p Oirsbeek),
boom:
bōm (Q033p Oirsbeek)
|
Elke van de twee lange draagbomen. Aan de voorzijde zijn de twee berries verbonden met de as van het kruiwagenwiel. Aan de andere kant van de berries bevinden zich de handvaten. Bij de meeste kruiwagens kunnen op de berries zijwanden geplaatst worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Bij de bakkruiwagen zijn deze zijwanden vast, en bij de scheienkruiwagen komen ze niet voor. Onderaan de berries bevinden zich de poten van de kruiwagen. [N 18, 98c + 99 + add; N G, 53a; JG 1a; JG 1b; RND 129; monogr.]
I-13
|
29960 |
kruizeel |
help:
hɛlǝp (Q033p Oirsbeek)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr]
I-13
|
31936 |
kruk van de avegaar |
kruk:
krø̜k (Q033p Oirsbeek)
|
Het dwarsgeplaatse, en vaak verwisselbare, houten handvat van de avegaar. [N E, 32e; N 97, 72]
II-12
|
33179 |
kruk, aardappelpoter |
pootstek:
pǭtštęk (Q033p Oirsbeek)
|
Het stuk gereedschap waarmee men de gaten in de grond prikt om er pootaardappelen in te doen. Oorspronkelijk is het een dikke stok met een dwarsgeplaatste kruk aan de bovenkant. Het nadeel van deze stok is dat de grond wordt aangedrukt, hetgeen de groei van de plant niet ten goede komt. Moderne pootstokken hebben onderaan een holle buis waardoor de grond wordt weggehaald. Aardappelen gedijen het best in rulle, losse grond om goed door te schieten en vrucht te kunnen zetten. Zie ook de toelichting in het lemma Aanaarden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) aardappel het lemma Aardappel. [N 12, 13; JG 1b; monogr.; add. uit N 12, 12]
I-5
|
17749 |
krullen |
krullen:
krollen (Q033p Oirsbeek)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kotsen:
kötsjə (Q033p Oirsbeek),
kuchen:
kuche (Q033p Oirsbeek),
kuggə (Q033p Oirsbeek)
|
kuchen [SGV (1914)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
kudde:
kø̜t (Q033p Oirsbeek),
troep:
trop (Q033p Oirsbeek)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuif:
koef (Q033p Oirsbeek),
kŏĕf (Q033p Oirsbeek)
|
kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-4-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
kuifleeuwerik:
koefleewerik (Q033p Oirsbeek),
leeuwerik:
lieuwerik (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|