19059 |
lief |
lief:
leef (Q033p Oirsbeek)
|
lief [SGV (1914)]
III-1-4
|
19061 |
liefde |
hart:
hart (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
liefde:
leefde (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek)
|
liefde [SGV (1914)] || warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19060 |
liefhebben |
liefhebben:
leefhubbe (Q033p Oirsbeek)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-1-4
|
18881 |
liefkozen |
aanhalen:
aanhaolə (Q033p Oirsbeek),
strelen:
schtreele (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
vleien:
vleiə (Q033p Oirsbeek)
|
liefkozen [SGV (1914)] || zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
leege (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek),
leegə (Q033p Oirsbeek)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [SGV (1914)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lies (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
vliem:
vlēm (Q033p Oirsbeek)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || lies [SGV (1914)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
I-9, III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
smoutwormpje:
šmautwurmke (Q033p Oirsbeek)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
likke (Q033p Oirsbeek)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dākvenstǝr (Q033p Oirsbeek)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
24485 |
liguster |
liguster:
ideosyncr.
lĕguster (Q033p Oirsbeek),
WLD
liguster (Q033p Oirsbeek)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|