17617 |
lip |
lip:
lup (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
løp (Q033p Oirsbeek),
lùp (Q033p Oirsbeek)
|
lip [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
24528 |
lisdodde |
luus:
luusj (Q033p Oirsbeek),
-
lu:s (Q033p Oirsbeek)
|
Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)] || lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
18967 |
list |
fint:
fint (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)] || fint (list, barstje) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18051 |
litteken |
lijlauw:
[lij + lauw]
lielauw (Q033p Oirsbeek)
|
litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
28311 |
locomotiefmachinist |
machinist:
machinist (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Wilhelmina])
|
Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.]
II-5
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̄kǝ (Q033p Oirsbeek),
bø̜̄kǝ (Q033p Oirsbeek)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
beuken:
bōǝkǝ (Q033p Oirsbeek)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
bekriem:
bɛkrēm (Q033p Oirsbeek)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (Q033p Oirsbeek)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
karheŋst (Q033p Oirsbeek)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|