e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onkruideg, stoppeleg [eg] met 17 tanden: [eg] met 17 tɛnj (Oirsbeek), gras[eg]: grās˱[eg] (Oirsbeek  [(17 tanden))]  ), kruid[eg]: krūt˱[eg] (Oirsbeek  [(met zeer veel korte tanden)]  ) De onkruideg is een eg waarmee men onkruid en wortels van met name kweekgras uit de akker opegde. Met deze eg bewerkte men ook ondiep geploegd stoppelland. Ze werd verder nog gebruikt om het land vlak te trekken en om een akker die geploegd moest worden, voor te bewerken. Men maakte vooral bij deze eg gebruik van de egketting. Door deze verder naar achteren op de eg vast te maken, kon men de tanden van de eg dieper door de grond laten gaan. De onkruideg was vroeger vaak een drie- of vierhoekige houten eg met schuin naar voren gerichte tanden. Wat de vorm betreft, leek ze op de zaadeg, maar ze had minder en tevens langere tanden, die dieper door de grond gingen en waaraan het onkruid minder bleef vastzitten. Als men maar één eg had of gezien de grondsoort ter plaatse dezelfde eg voor meerdere doeleinden kon gebruiken, spande men de eg "scherp" aan, wanneer bij de bestrijding van onkruid e.d. diep geëgd moest worden. Egbenamingen naar de stand van de tanden hoeven dus niet een andere eg te betreffen dan die welke men - maar dan "bot" aangespannen - bij het ineggen van zaad gebruikte. Bijzonderheden omtrent de vorm (‚àÜ, vierkant, –î), het materiaal en het aantal tanden van de onkruideg zijn, voorzover die werden opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Aan het einde van het lemma staan enige termen die duiden op de vorm van de onkruideg of het materiaal waaruit deze vervaardigd was, en andere die een moderner egtype betreffen, dat men later is gaan gebruiken voor de bestrijding van onkruid e.d. Voor dialectvarianten in de (...)-vorm zij verwezen naar de betrokken lemmata in de omgeving. Wat met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 70 + 72; N 11A, 160 + 169g; N J, 10 add.; N P, 15 + 16 add.; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
onkuis wulps: wulpsj (Oirsbeek) onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)] III-2-2
onnozel suf: suf (Oirsbeek) zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
onnozel persoon dommerik: dommerik (Oirsbeek), simpele: sumpele (Oirsbeek), stommerik: sjtommerik (Oirsbeek), sufferd: suffert (Oirsbeek), uil: ūūl (Oirsbeek), uilenkop: ūūlekòp (Oirsbeek), uilskuiken: uulskuke (Oirsbeek), zebedeus: zubbedeius (Oirsbeek) een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || uilskuiken [SGV (1914)] III-1-4
onpaar omp: omp (Oirsbeek, ... ) onpaar [SGV (1914)] III-3-2
onregelmatig dorsen trompen: trumpǝ (Oirsbeek) Nu eens hard en dan weer zacht slaan. In de vraag was de suggestie opgenomen: "kalfkes maken; met een kuuske en een kalfke dorsen". Voor de fonetische documentatie van de uitdrukking slaghouden, zie het lemma ''maat houden bij het dorsen'' (6.1.3). [N 14, 14a] I-4
onrijp groen: ideosyncr.  grūn (Oirsbeek), WLD  greun (Oirsbeek), onrijp: onriep freut ête (Oirsbeek) fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] III-2-3
onrijp, onvolgroeid groen: ideosyncr.  grūn (Oirsbeek), WLD  greun (Oirsbeek), noodrijp: ideosyncr.  nootreep (Oirsbeek), onrijp: onriep (Oirsbeek) Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || onrijp [SGV (1914)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)] I-7
onrustig persoon onrustige, een -: ònrastigge (Oirsbeek), woeler: weuler (Oirsbeek) een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)] III-1-4
onschuldig onnozel: onneuzel (Oirsbeek), onschuldig: onsjöldig (Oirsbeek) zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)] III-1-4