e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ontslag nemen zich de papieren pakken: zex dǝ papīǝrǝ pakǝ (Oirsbeek  [(Emma)]  ) Als arbeider zelf ontslag nemen uit de dienst. Men moest een aantal dagen van te voren opzeggen, wilde men zonder loonverlies de werkovereenkomst verbreken. In de Belgische mijnen moest men minstens 14 dagen vooraf het mijnbestuur in kennis stellen van zijn ontslag (Defoin pag. 219). Ook woordtypen als "kundigen" of "(zijn) dagen doen" wijzen op een opzegtermijn. [N 95, 1000; monogr.; Vwo 100; Vwo 147; Vwo 148; Vwo 267; Vwo 268; Vwo 574] II-5
ontsmettingsmiddel kalk: kalk (Oirsbeek), kelksel: kɛlksǝl (Oirsbeek), koezeik: kou̯zē̜k (Oirsbeek) Het middel, de vloeistof die gebruikt wordt bij het ontsmetten van zaaigraan. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N M, 24b] I-4
ontsteker slaghoedje: šlāxhø̄tjǝ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Apparaat waarmee de ontploffing van springstof op gang kan worden gebracht. Het slagpijpje is een koperen buisje van 6.5 mm diameter en 4 cm lang, dat een kleine hoeveelheid ontstekingspoeder bevat. Hierin liggen twee electrische draden tegenover elkaar. Zij zijn verbonden door een kleine brug uit zeer dunne platinadraad die begint te gloeien zodra de stroom er doorloopt (Defoin pag. 141). [N 95, 411; monogr.; Vwo 212; Vwo 564] II-5
ontvangen beuren: beurə (Oirsbeek), būūrə (Oirsbeek) in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)] III-3-1
ontzien ontzien: oentseehə (Oirsbeek), sparen: sjpààrə (Oirsbeek) iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)] III-1-4
onvast ter been (zijn) niet vast ter been: neet vast ter beee͂ (Oirsbeek) lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] III-1-2
onvruchtbare grond slecht land: šlɛxt lanjtj (Oirsbeek), slechte grond: šlɛxtǝ grōnjtj (Oirsbeek), zandgrond: zanjtjgronjtj (Oirsbeek) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kwee: kwēi̯ (Oirsbeek) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onweersbui donderbui: donderbūj (Oirsbeek), onweersbui: onweeschbuuj (Oirsbeek) donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] III-4-4
onweerx hommelschuil: hoemmelsjoel (Oirsbeek), onweer: oenwaer (Oirsbeek), zwaar weer: zjwaor waer (Oirsbeek) onweer [N 22 (1963)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4