27271 |
ontslag nemen |
zich de papieren pakken:
zex dǝ papīǝrǝ pakǝ (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
)
|
Als arbeider zelf ontslag nemen uit de dienst. Men moest een aantal dagen van te voren opzeggen, wilde men zonder loonverlies de werkovereenkomst verbreken. In de Belgische mijnen moest men minstens 14 dagen vooraf het mijnbestuur in kennis stellen van zijn ontslag (Defoin pag. 219). Ook woordtypen als "kundigen" of "(zijn) dagen doen" wijzen op een opzegtermijn. [N 95, 1000; monogr.; Vwo 100; Vwo 147; Vwo 148; Vwo 267; Vwo 268; Vwo 574]
II-5
|
33002 |
ontsmettingsmiddel |
kalk:
kalk (Q033p Oirsbeek),
kelksel:
kɛlksǝl (Q033p Oirsbeek),
koezeik:
kou̯zē̜k (Q033p Oirsbeek)
|
Het middel, de vloeistof die gebruikt wordt bij het ontsmetten van zaaigraan. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N M, 24b]
I-4
|
27856 |
ontsteker |
slaghoedje:
šlāxhø̄tjǝ (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Apparaat waarmee de ontploffing van springstof op gang kan worden gebracht. Het slagpijpje is een koperen buisje van 6.5 mm diameter en 4 cm lang, dat een kleine hoeveelheid ontstekingspoeder bevat. Hierin liggen twee electrische draden tegenover elkaar. Zij zijn verbonden door een kleine brug uit zeer dunne platinadraad die begint te gloeien zodra de stroom er doorloopt (Defoin pag. 141). [N 95, 411; monogr.; Vwo 212; Vwo 564]
II-5
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
beurə (Q033p Oirsbeek),
būūrə (Q033p Oirsbeek)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
oentseehə (Q033p Oirsbeek),
sparen:
sjpààrə (Q033p Oirsbeek)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
niet vast ter been:
neet vast ter beee͂ (Q033p Oirsbeek)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33682 |
onvruchtbare grond |
slecht land:
šlɛxt lanjtj (Q033p Oirsbeek),
slechte grond:
šlɛxtǝ grōnjtj (Q033p Oirsbeek),
zandgrond:
zanjtjgronjtj (Q033p Oirsbeek)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwēi̯ (Q033p Oirsbeek)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderbui:
donderbūj (Q033p Oirsbeek),
onweersbui:
onweeschbuuj (Q033p Oirsbeek)
|
donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
hommelschuil:
hoemmelsjoel (Q033p Oirsbeek),
onweer:
oenwaer (Q033p Oirsbeek),
zwaar weer:
zjwaor waer (Q033p Oirsbeek)
|
onweer [N 22 (1963)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|