e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overhoeks eggen overkant [eggen]: ø̄vǝrkantj (Oirsbeek), schuins [eggen]: šø̄ns (Oirsbeek) Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.] I-2
overhoop halen ondereen zetten: ongereen zittə (Oirsbeek) Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)] III-1-2
overjas (alg.) mantel: mantjel (Oirsbeek), overjas: euuverjas (Oirsbeek), schwarte överjas (Oirsbeek), sjwarte euverjas (Oirsbeek), överjas (Oirsbeek), nu  euuverjas (Oirsbeek), vroeger mantjel: "krieg mich de mantjel"= haal mijn overjas.  euverjas (Oirsbeek) herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] III-1-3
overlangs heen en weer eggen recht op en af [eggen]: rɛx˱ ǫp˱ ɛn āf (Oirsbeek) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overleg beraad: beraod (Oirsbeek), beraot (Oirsbeek), overleg: ûuverleg (Oirsbeek) de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)] III-3-1
overleggen overleggen: ûuverleggə (Oirsbeek), raad vragen: raod vraogə (Oirsbeek), raot vraogə (Oirsbeek) anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] III-3-1
overmoedig gedrag frech: vrèg (Oirsbeek) overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)] III-1-4
overmouwen bindmouwen: bęnjtmūǝ (Oirsbeek) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
overrijp, beurs halfvol: ideosyncr.  haof voul (Oirsbeek), melig: WLD  mèèəlig (Oirsbeek) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7
overschot, restant ganse rest: dat is de ganse rest (Oirsbeek), klatsje: kletsjkə (Oirsbeek), ort: ort (Oirsbeek), rest: res (Oirsbeek) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4