32799 |
overhoeks eggen |
overkant [eggen]:
ø̄vǝrkantj (Q033p Oirsbeek),
schuins [eggen]:
šø̄ns (Q033p Oirsbeek)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
ondereen zetten:
ongereen zittə (Q033p Oirsbeek)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
mantel:
mantjel (Q033p Oirsbeek),
overjas:
euuverjas (Q033p Oirsbeek),
schwarte överjas (Q033p Oirsbeek),
sjwarte euverjas (Q033p Oirsbeek),
överjas (Q033p Oirsbeek),
nu
euuverjas (Q033p Oirsbeek),
vroeger mantjel: "krieg mich de mantjel"= haal mijn overjas.
euverjas (Q033p Oirsbeek)
|
herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
recht op en af [eggen]:
rɛx˱ ǫp˱ ɛn āf (Q033p Oirsbeek)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
21809 |
overleg |
beraad:
beraod (Q033p Oirsbeek),
beraot (Q033p Oirsbeek),
overleg:
ûuverleg (Q033p Oirsbeek)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21808 |
overleggen |
overleggen:
ûuverleggə (Q033p Oirsbeek),
raad vragen:
raod vraogə (Q033p Oirsbeek),
raot vraogə (Q033p Oirsbeek)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18847 |
overmoedig gedrag |
frech:
vrèg (Q033p Oirsbeek)
|
overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33051 |
overmouwen |
bindmouwen:
bęnjtmūǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
halfvol:
ideosyncr.
haof voul (Q033p Oirsbeek),
melig:
WLD
mèèəlig (Q033p Oirsbeek)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
ganse rest:
dat is de ganse rest (Q033p Oirsbeek),
klatsje:
kletsjkə (Q033p Oirsbeek),
ort:
ort (Q033p Oirsbeek),
rest:
res (Q033p Oirsbeek)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|