19079 |
raad |
raad:
road (Q033p Oirsbeek)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
raodsel (Q033p Oirsbeek),
riedselke (Q033p Oirsbeek),
rödselke (Q033p Oirsbeek)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
fenstǝr (Q033p Oirsbeek
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
rár (Q033p Oirsbeek),
vreemd:
vraem (Q033p Oirsbeek),
vrêêm (Q033p Oirsbeek)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
bazelen:
baazelə (Q033p Oirsbeek),
brazelen:
brazele (Q033p Oirsbeek),
wauwelen:
wauwelə (Q033p Oirsbeek)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)] || revelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
raat (Q033p Oirsbeek)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
roa (Q033p Oirsbeek),
râôë (Q033p Oirsbeek)
|
raden [N 07 (1961)] || raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-2
|
21209 |
radio |
radio:
radio (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
raofelə (Q033p Oirsbeek),
ruffələ (Q033p Oirsbeek),
uitrafelen:
oetroafele (Q033p Oirsbeek),
ūtrǭfǝlǝ (Q033p Oirsbeek)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
rafelskop:
rāfəlskoͅp (Q033p Oirsbeek),
spinnenkop:
4 a 5 meter lange steel
spennekop (Q033p Oirsbeek),
\'fonetisch\'
sjpĕĭnnekop (Q033p Oirsbeek),
sjpĕnnekop (Q033p Oirsbeek),
idiosyncr.
sjpénnekop (Q033p Oirsbeek)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || raagbol [SGV (1914)] || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|