30179 |
regels |
rijhouten:
rīhǫwtǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
raenge (Q033p Oirsbeek)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
is een voorteken van 3 dagen regen.
de raengebâôch (Q033p Oirsbeek)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
klein buitje:
ee klei bunke (Q033p Oirsbeek),
zouwel:
get zauwel (Q033p Oirsbeek)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
raengĕnĕ (Q033p Oirsbeek)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
raengejas (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
règenjas (Q033p Oirsbeek),
regenmantel:
vroluujrègenmantjel (Q033p Oirsbeek)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18712 |
regenpijpen |
regenpijpen:
raengepiepe (Q033p Oirsbeek),
réégepiepe (Q033p Oirsbeek)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25180 |
regenwolkje |
dat wijst op regen:
wiat = wijd
dat wiat op raenge (Q033p Oirsbeek)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
piering:
pi rìnk (Q033p Oirsbeek),
pierink (Q033p Oirsbeek),
pirink (Q033p Oirsbeek),
fonetisch
de pīērink (Q033p Oirsbeek),
idiosyncr.
pierink (Q033p Oirsbeek),
worm:
fonetisch meerv: wurm
ene wŏĕrm (Q033p Oirsbeek),
idiosyncr.
wórm (Q033p Oirsbeek)
|
pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] || regenworm [DC 40 (1965)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22854 |
rei |
rei:
riej (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
rei [SGV (1914)]
III-3-2
|