20760 |
roggebrood |
pompernikkel:
Wordt 24 uur lang gebakken. Ook hier de uitdrukking: zoe dreuug es poempernikkel: heel droog van een snee brood. -euu-: niet als de Ned. -eu-, ook niet als de Ned. -uu-, maar als een tussenklank.
poempernikkel (Q033p Oirsbeek)
|
Kent uw dialect het woord pompernikkel = bepaald soort roggebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
bovenrok:
baoverok (Q033p Oirsbeek)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek)
|
rok [SGV (1914)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
21647 |
rolletje munten |
cahot (<fr.):
Opm. meestal 50 stuks.
een kahot (Q033p Oirsbeek)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22443 |
rommelpot |
foekepot:
foekepot (Q033p Oirsbeek),
robbelspot:
roebbelspot (Q033p Oirsbeek),
rommelpot:
rommelpot (Q033p Oirsbeek)
|
De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
schallok:
(mv)
šallǭkǝr (Q033p Oirsbeek),
tochtlok:
tuxlǭk (Q033p Oirsbeek)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
20705 |
rond wittebrood |
ronde weg:
De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.
rŏĕnje wek (Q033p Oirsbeek)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
27525 |
rondleiding |
rondleiding:
rondleiding (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Rondleiding van met name hoogwaardigheidsbekleders door het boven- en ondergrondse gedeelte van de mijn. [N 95, 997; monogr.]
II-5
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
rondslenteren:
roendjsjlentere (Q033p Oirsbeek)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|