33816 |
schrikachtig |
schichtig:
šextex (Q033p Oirsbeek),
schuw:
šȳi̯ (Q033p Oirsbeek)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
schrikkeljoar (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
sjrikkeljaor (Q033p Oirsbeek)
|
29 februari (in een schrikkeljaar). [N 88 (1982)] || schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikkə (Q033p Oirsbeek),
verschieten:
versjeetə (Q033p Oirsbeek)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
šrubə (Q033p Oirsbeek)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sjrubber (Q033p Oirsbeek)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
sleutelzeeg:
šlø̄ǝtǝlzē̜x (Q033p Oirsbeek),
stootzeeg:
štūt˲zē̜x (Q033p Oirsbeek)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
20489 |
schrokken |
buffelen:
böffelə (Q033p Oirsbeek),
schransen:
sjranse (Q033p Oirsbeek),
schrokken:
sjrŏĕke (Q033p Oirsbeek),
sjrŏĕkə (Q033p Oirsbeek),
vreten:
vrèètə (Q033p Oirsbeek)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
WLD
sjöbbə (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
bleu (Q033p Oirsbeek),
blêu (Q033p Oirsbeek),
blö (Q033p Oirsbeek)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
schuddelen:
ideosyncr.
schuddele (Q033p Oirsbeek)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|