20664 |
soep |
sop:
sop (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
soep [SGV (1914)] || Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19513 |
soepketel, waterketel |
marmiet:
een koperen van binnen vertinde ketel om soep (of andere spijzen ) in te koken, met koperen deksel. vroeger gebeurde zulks
marmiet (Q033p Oirsbeek)
|
berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19521 |
soepterrine |
soepkomp:
sop-kŏĕmp (Q033p Oirsbeek)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soppevlées (Q033p Oirsbeek),
soepvlees:
soepvleesj (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
zuk (Q033p Oirsbeek),
zök (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18338 |
sokophouder |
sokkenhouder:
zökehouders (Q033p Oirsbeek),
sokophouder:
zokophauwer (Q033p Oirsbeek)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo.ət (Q033p Oirsbeek)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
korst:
koesj (Q033p Oirsbeek),
krapjes:
krepkes (Q033p Oirsbeek)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
seldaotə (Q033p Oirsbeek),
səldo.tə (Q033p Oirsbeek),
volk:
vook (Q033p Oirsbeek)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
koemest:
kǫu̯[mest] (Q033p Oirsbeek),
paardsmest:
pē̜š[mest] (Q033p Oirsbeek),
varkensmest:
vɛr(ǝ)kǝs[mest] (Q033p Oirsbeek)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|